
Column: De zoektocht naar het zelf
COLUMN (eigenlijk een boekfragment) – De moderne wetenschap wordt niet alleen voor een flink deel aangestuurd door de economie, het belang van de commercie die haar voornaamste sponsor is geworden, de welvaart draagt ook haar steentje bij aan het duwen van het wetenschappelijk handelen in een bepaalde richting. En beïnvloedt op haar beurt weer het denken in de maatschappij. Gezond verstand, boerenwijsheid, uit de klei getrokken nuchterheid en zelfs vertrouwen op je eigen ogen worden zo langzamerhand betwijfeld zolang de wetenschap er geen ‘bewijs’ voor heeft gevonden. Dat leidt in het ergste geval tot situaties waarin iemand niet meer serieus wordt genomen als zijn of haar eigen waarneming te ver van die consensus komt te staan. Dat die consensus een steeds opschuivende waarheid betreft en dus behoorlijk arbitrair te noemen is, zoals we de afgelopen jaren hebben gezien, doet niet ter zake.
Ik geef gelijk maar een voorbeeld dat wat verder buiten die gemiddelde perceptie ligt: ik kan de eetzucht van wijlen mijn moeder naspeuren in mijn eigen systeem als ik hetzelfde sociale gemis aantref dat haar teveel en ongezond deed eten. Het is iets dat ik herken en mijn reactie daarop, roken, is heel anders, maar het is dezelfde reactie op een leegte die gevoeld wordt. Het is een voorbeeld van hoe intuïtie ons in staat stelt om iets buiten het subject mee te voelen, één van de vormen van empathie, dat anders alleen met de fysieke zintuigen gezien wordt zonder dat er op directe manier een verklaring voor de eetzucht gevonden kan worden, want een her-kenning is er niet als we niet zelf met een soortgelijke aandoening behept zijn.
Dit kan eventueel leiden tot onverschilligheid ten aanzien van iemand die met een belemmering moet leven, maar als mensen zonder soortgelijke ervaring er iets van proberen te vatten dan kan dat, behept als veel mensen zijn met een maatschappij die instant behoeften bevredigt en die het ‘onvol’ tegengaat waarin nu juist de intuïtie functioneert, alleen met het verstand. Oudere mensen die nog een tijd hebben meegemaakt van matigheid en een zekere schaarste kijken met stomme verbazing naar veel van de onderzoeken van de wetenschap, die in hun ogen alleen maar bizar genoemd kunnen worden. Om al teveel hilariteit te voorkomen noem ik ze hier maar niet, maar ook zaken als ADHD zijn in veel gevallen gemakkelijk aan te wijzen in omgevingsfactoren, de overweldigende stroom aan indrukken en ongezond voedsel, het is symptomatisch voor het moderne denken dat niet zelden een oplossing wordt gezocht in bijvoorbeeld de neuropsychologie. Men is blind voor het voor de hand liggende en er is een buitenproportionele focus ontstaan op het methodisch onderzoek, wat wederom een mechanisch begrijpen via het verstand is zonder dat er enige persoonlijke ervaring aan te pas komt. Het is een fetish geworden die andere vormen van waarneming en werkelijkheidsbeleving dwangmatig dreigt uit te sluiten. Iemand kan je de smaak van een pudding omschrijven, maar wat precies wéét je dan eigenlijk als je ‘m niet proeft?
ONZE TWEE WERELDEN
En in de drang naar ‘bewijsvoering’ worden soms zelfs de wetten der logica geschonden, zoals in een artikel dat ik kortgeleden aantrof. In een onderzoek dat was ondernomen om ernstige epilepsie te helpen matigen onderzochten Roger Sperry en Michael Gazzaniga de werking van de twee hersenhelften. Deze helften worden met elkaar verbonden door een groot fijnmazig netwerk van vezels, dat men opgeleukt heeft met de frivole benaming corpus callosum. Ze namen aan dat epileptische aanvallen gemakkelijker te beheersen zouden zijn als ze deze ‘brug’ door zouden snijden. Ze kregen hierin gelijk en Sperry zou voor dit werk in 1981 de Nobel Prijs winnen.
Elke kant van het brein is gespecialiseerd in bepaalde taken, beide kanten zijn normaal gesproken continu in communicatie met elkaar. Met het verstoren van deze connectie werd het echter mogelijk om de functie van elke helft afzonderlijk in isolement te bestuderen. Met het ontkoppelen van de hersenhelften konden wetenschappers inzicht krijgen in de functionele verschillen tussen de linker- en rechterhelft. Epilepsiepatiënten die aan zo’n onderzoek meededen werden aangeduid als ‘split-brain’ patiënten. Juist bij deze patiënten kon duidelijk worden aangetoond dat de signalen in het lichaam kruiselings verwerkt worden: de input en output van de rechterhelft van het lichaam wordt verwerkt in de linker hersenhelft en vice versa. Wat het rechteroog ziet wordt door de linker hersenhelft opgepikt en verwerkt. Het onderzoek leidde tot de ontdekking dat de linker hersenhelft een nogal specifieke functie vervuld. En dit zou volgens vervolgonderzoeken ook opgaan voor mensen met een normale hersenfunctie.
In één van Gazzaniga’s experimenten met gezonde mensen werd het woord ‘loop’ uitsluitend aan de rechter hersenhelft medegedeeld. De patiënt reageerde onmiddellijk, stond op en liep de caravan uit waar de test werd uitgevoerd. Toen de linker hersenhelft, waar het taalcentrum zetelt, werd gevraagd waarom hij opstond om te lopen kwam er een antwoord dat aannemelijk was maar volstrekt incorrect: “Ik ga naar het huis om een cola op te halen”. In een andere test werd het commando ‘lach’ gegeven en de patiënt deed dit vervolgens ook. Toen de vraag naar het waarom van dit lachen aan de linkerhelft werd gesteld was het ludiek bedoelde antwoord: “Jullie komen hier en testen ons elke maand opnieuw, wat een manier om je brood te verdienen!”. De correcte antwoorden zouden zijn geweest ‘ik liep omdat je me dat vroeg’ en ‘ik lachte omdat je me dat vroeg’. Maar omdat de linker hersenhelft geen weet had van de gegeven opdrachten werd er een aannemelijk antwoord verzonnen, in plaats van ronduit te zeggen ‘ik weet niet waarom ik dit of dat zojuist deed’.
Gazzaniga stelde aan de hand hiervan vast dat de linker hersenhelft beweringen en argumenten creëert om ons eigen gedrag en onze omgeving te verklaren. Deze helft fungeert als een tolk voor de werkelijkheid die we ervaren. Zijn conclusie was dat deze ‘tolk’ het vaak compleet bij het verkeerde eind had, iets wat volgens de schrijver van het artikel de wereld had moeten schokken. De rest van het artikel leidt de lezer naar de conclusie dat ook mensen met een normaal functionerend brein met deze disconnectie behept zijn, alsof we voortdurend verhalen creëren die niet met de werkelijkheid stroken. Als voorbeeld wordt dan genomen een experiment waarin deelnemers drie bijna identieke voorwerpen te zien krijgen met de vraag welke van de drie hun voorkeur heeft. Er was een duidelijke ‘rechtse’ voorkeur, ofwel een keuze van de rechter hersenhelft, maar als de deelnemer werd gevraagd naar het waarom werd er een antwoord gegeven als ‘de kleur staat me gewoon meer aan’. Zonder een nadere toelichting op het experiment is dit een prima antwoord, met drie bijna identieke voorwerpen valt er weinig meer te onderscheiden dan wat de zintuigen ons vertellen, daar zit geen ‘verhaal’ bij. Volgens de psycholoog is dit antwoord echter compleet fout, een antwoord dat de linker helft heeft verzonnen en geen betrekking heeft op wat de deelnemer had waargenomen. Met warp-snelheid wordt er vervolgens een ‘waarheid’ neergepend, namelijk dat onze linker hersenhelft ons hele leven lang al zodanig de werkelijkheid heeft voorgesteld, ofwel je zou al je hele leven lang in een illusie leven. En dit leidt dan weer tot de quantum sprong dat diegene die we denken te zijn de plaats heeft ingenomen van wie we werkelijk zijn. Niebauer wil een betoog houden over het al dan niet bestaan van het ‘ik’, maar er zit een duidelijk hiaat in hoe hij hier van A naar B hopst.
Ook in het voorbeeld met de opdrachten ‘loop’ en ‘lach’ wordt er iets gemist. Bij een disconnectie tussen de beide hersenhelften maakt de linker helft duidelijk een eigen verhaal dat op zichzelf en los van de context staat. Dit zegt echter niets over de samenwerking van de hersenhelften in het dagelijks leven, er wordt zomaar aangenomen dat die disconnectie ook dan aanwezig is terwijl dat natuurlijk niet het geval is. Het is juist die connectie die een goed functioneren mogelijk maakt, maar die waarneming mis ik helemaal in het artikel.
HET WEGLATEN VAN HET OVERSTIJGENDE
Wat hier ook niet bij wordt betrokken zijn de aloude ondeugden van de mens: hebzucht, jaloezie, machtswellust en zo nog wat van die aberraties die de rust en harmonie verstoren waarvan we zeggen dat we er zo naar verlangen. In het kader van de vrije wil (nog zo’n fenomeen die de psychologie manmoedig onder de tafel probeert te schoffelen) is het een vrij logische stap om te bedenken dat de mens geneigd is een keuze te maken tussen wat hem het meest geriefelijk voorkomt en een ongemakkelijke waarheid. Dit laatste lijkt mij voor Niebauer op te gaan, omdat als hij die immateriële ondeugden mee moet nemen in zijn beschouwing hij het pad van de neuropsychologie moet verlaten en hij is nu juist aan het puzzelen om de Oosterse filosofie in zijn materiële neuropsychologische modelletje in te passen. Psychologie heeft vanaf haar ontstaan het trauma met zich mee moeten dragen dat zij niet als ‘harde’ wetenschap beschouwd wordt en via de neuropsychologie proberen ze waarschijnlijk alsnog het certificaat voor exactheid binnen te slepen.
In het navolgende komt de schrijver met een tweetal tests voor de lezer, die mijns inziens bepaald niet overtuigen en alleen kunnen opgaan voor mensen met diep ingesleten patronen en/of hardnekkige vooroordelen. De eerste geeft het voorbeeld dat je innerlijke stem zegt: “Die persoon lijkt mij gelukkig”, en de schrijver stelt dan de vraag of je die gedachte ook uit kunt zetten. Ja, is mijn antwoord dan, want ik weet dat het een indruk is die bij nadere beschouwing eventueel weer bijgesteld zal moeten worden. Het is een kwestie van de relativiteit van zo’n indruk onderkennen. In het volgende voorbeeld wordt de lezer gevraagd twee opeenvolgende nummers te lezen zonder het patroon verder in te vullen: 3, 2, -. Aangezien ik dagelijks met getallen werk is dit voor mij helemaal een non-item: op de plek van het streepje kan van alles ingevuld worden omdat ik de context niet ken. Er is, in ieder geval ten aanzien van de werking van mijn eigen geest, iets dat boven de gedachten staat en dat die gedachten ook kan sturen, vormen en eventueel verwerpen. Ik ben niet wat ik denk, en je kunt dus ook niet de conclusie trekken dat ik de indruk heb dat mijn gedachten mijn ‘ik’ vormen. Als er een ‘ik’ is dan staat die daarbuiten, of liever gezegd daarboven in hiërarchische zin, aangezien die gedachten blijkbaar zijn onderworpen aan mijn wil (weer zo’n voor de psychologie irritant fenomeen). Mijn conclusie is dan dat ik nog helemaal niet ben toegekomen aan het identificeren van een ‘ik’. Of het niet-bestaan ervan.
De schrijver van het artikel snijdt echter al eerder een bochtje af en stelt vast dat jouw onvermogen om indringende gedachten te stoppen bewijst dat er geen innerlijk zelf is dat het proces controleert. Huh!?. Met wat ik hierboven beschreven heb meen ik afdoende bewezen te hebben dat dergelijk onvermogen misschien voor sommige mensen opgaat, maar dat het geen wetmatigheid is die voor de menselijke geest überhaupt opgaat. In het zoeken naar het wel of niet bestaan van het zelf slaat de schrijver nogal eens een afslag te vroeg af, en het is de vraag of hij, afgestudeerd in de cognitieve neuropsychologie, wel eerst op de schouders van reuzen heeft gestaan voordat hij zijn blik probeerde te verruimen. Een korte studie van voorgangers in zijn vakgebied zou hem al hebben verteld dat Carl Jung een onderscheid maakte tussen het ‘ich’ en het ‘Ich, maar ook in de Oosterse filosofie wordt er een onderscheid gemaakt door te wijzen op het ego en het overstijgende, waarbij het ego nou precies de illusie voorstelt die hij aan het onderzoeken is. Onderwerp je dat ego aan een analyse dan blijft er inderdaad ‘niets’ over, maar aan het ‘Ich’ of het overstijgende komt hij helemaal niet toe. Het is tekenend, zowel voor de wetenschap als voor de maatschappij in haar huidige hoedanigheid, dat we het overstijgende waar we niet in directe zin vat op kunnen krijgen, het liefst buiten beschouwing laten.
In mijn toch wat willekeurig volgen van wetenschappelijke publicaties struikel ik naar mijn zin iets te vaak over dit soort discrepanties, het gebrek aan strikt doorgevoerde logica en het ontwijken van meer spirituele zaken. Liever dan een psychologie-student te worden blijf ik daarom toch maar een waarnemer die de psychologie an sich bestudeert. En ik vraag me af of Dostojevski, die ernstig aan epileptische aanvallen leed, zich aan het doorsnijden van het corpus callosum had willen onderwerpen als deze mogelijkheid in zijn tijd had bestaan. Want het was nu juist deze ziekte die hem noodzaakte zijn enorme creatieve geest aan te boren, het schrijven van Schuld & Boete, de Gebroeders Karamazov etc. was het medicijn waarmee hij de ziekte wist te temperen. En wellicht was de epilepsie juist een gevolg van de voortdurende frictie die Dostojevski waarnam in de wereld om hem heen, gevoelige mensen kunnen het schizofrene karakter van de maatschappij vaak moeilijk verwerken terwijl hun geest in principe gezond is te noemen, dus tja, moeten we misschien niet helemaal terug naar af om de werkelijke oorzaak van bepaalde psychische problemen te determineren? Hoe dan ook, Dostojevski wist via zijn creatieve werk het ogenschijnlijk negatieve in zijn geest tot een kracht om te buigen. Die creativiteit is wellicht niet ‘bewijsbaar’, maar ik denk dat we er goed aan doen naar datgene te kijken waar de werken van Dostojevski door hun bestaan weer naar terugverwijzen: de kracht van de metafysische dimensie in ons leven.
Bovenstaande is een bewerkt fragment uit het nog te verschijnen boek ‘De nevelen van Avalon’ (werktitel).
Over de auteur
Hielke de Boer heeft meer dan dertig jaar in de financiële sector gewerkt bij zowel internationaal opererende bedrijven als kleine sociaal-culturele instellingen. Zijn columns betrekken de maatschappelijke ontwikkelingen in een context van geopolitiek, culturele verschijnselen en historische achtergronden.