Column: Jaloers

Column: Jaloers

Tijdens het fietsen door het glooiende landschap had ik alle tijd om jaloers te zijn.

De weg tussen Filot en Sy, dwars door goudgele graanvelden, deed Frans aan. De ouderwetse telefoonpalen maakten het beeld compleet. Het plaatje leek op een bestemming waarvoor je minstens een hele dag in de auto moet zitten, een bestemming waarvoor je een kaartje trekt bij een tolweg. Niets was minder waar; ik bevond mij in de Belgische Ardennen, een kilometer of dertig onder Luik. Dit jaar geen opgestapelde slaapzakken op de achterbank. Onderweg naar het vakantieadres kon ik voor de verandering gebruikmaken van de achteruitkijkspiegel. Een unicum.

Achteraf gezien was verder reizen ook helemaal niet nodig geweest – in geval van hongersnood hadden we een ei kunnen bakken op de motorkap. De Ardennen waren veranderd in een Provence zonder lavendel. De thermometer bleef steken bij achtendertig graden.

Ik fietste er niet minder om.

De Belgen zijn een wielervolk. Hoe kan het ook anders, met grote namen als Merckx, Boonen en Gilbert. Daarnaast kent België diverse internationale wedstrijden zoals de Ronde van Vlaanderen en Luik-Bastenaken-Luik. De Belgen hebben het wielrennen omarmd en dat vertaald zich naar de openbare weg. In België kun je rustig op een provinciale weg fietsen, iets dat ik in Nederland niet zou durven. In België sta je als wielrenner op een voetstuk, in Nederland ben je een strontvlieg die dood moet. De middelvinger had ik niet nodig op de Ardense wegen. Veelzeggend.

Terwijl ik met vijftig per uur afdaalde naar de vallei rondom Sy, gingen mijn gedachten naar Pieter Weening. Weening is negenendertig en tekende onlangs een nieuw contract bij Trek-Segafredo. Met andere woorden: als Pieter op vijf april 2021 veertig kaarsjes uitblaast, is hij nog steeds profrenner. Dan doet hij nog steeds mee op het hoogste niveau, verdient hij nog steeds zijn brood met fietsen. Op je veertigste nog mee kunnen met jongens van begin twintig, dat is de meesten niet gegeven. De gemiddelde wielrenner hangt uiterlijk rond zijn vijfendertigste de fiets aan de wilgen. Niet zelden vanwege fysieke malheur.

Weening gaat nog even door. Omdat het kan. Het idee alleen al maakte me jaloers. In alle romantiek vergat ik spontaan het risico op botbreuken, het vele reizen, vermoeidheid, doping, enz.

Liefde maakt blind.

Ik fiets voor de lol. Omdat ik energie haal uit het afzien, omdat ik het leuk vind om me te meten met de concurrentie. Trainen is een kwestie van mogen, niet van moeten. Maar ik zou het helemaal niet erg vinden om het te moeten – mits daar een salaris tegenover staat uiteraard. Ik hoef op mijn veertigste niet zo nodig te horen bij de vereniging van hangbuiken in ruitjesoverhemden. Laat mij maar lekker fit zijn. Een barbecue? Prima, maar niet drie keer per week. Ik wil geen verkalkte aderen. Ik wil niet gedotterd worden. Ik hoef geen arts aan mijn bed die vraagt: ‘zo meneer Hogeweg, hoe gáát het met u?’. Alcohol? Lekker, doe maar een koud pilsje. Maar laat de rest van het krat in de berging staan. Ik wil geen leververvetting. Ik wil geen Alzheimer, ik wil niet eindigen met een kunstgebit en een jaarlijkse bingo als hoogtepunt.

Nee, laat mij maar lekker fietsen. Spanning op de kuiten, het hart in de keel. Zo lang het kan. Laat mij maar lekker dun blijven en vooral gezond. Kaasblokjes aanprikken en in tijgernootjes graaien kan in het verzorgingstehuis ook nog wel.

Over de auteur

Deze column is geschreven door Derek Hogeweg. Derek is programmamaker bij OOG Radio en fanatiek wielrenner. Zijn columns gaan over uiteenlopende onderwerpen. In alle gevallen betreft het de mening van een lange man.

Foto: Derek Hogeweg