COLUMN – Als de Rolling Stones in de afgelopen week iets hebben duidelijk gemaakt, dan is dat wel dat ze een integraal onderdeel zijn geworden van de alom tegenwoordige marketing- en vermaakscultuur. Het absoluut puberale sfeertje dat de presentatie met de komiek Jimmy Fallon in het Londense Hackney Theatre uitstraalde had in niets meer van doen met de protestcultuur van weleer, waar de rock ’n roll van de jaren ’60 toch een uiting van was.
De stormachtige carrière van de Stones begon ooit eens met een Mick Jagger die in de microfoon spuwde dat hij geen voldoening kon krijgen in een maatschappij die hem producten aansmeert waar niemand behoefte aan heeft: “When a man comes on the radio / he’s telling me more and more / about some useless information / supposed to fire my imagination / I can’t get no satisfaction!”. Eind jaren ’70 was diezelfde houding nog terug te vinden in het afkatten van de high society in het nummer Repectable: “Well, now you’re a pillar of society / you don’t worry ‘bout the things that you used to be / you’re a rag-trade girl, you’re the Queen of porn / you’re the easiest lay on the White House lawn / get out of my life, don’t come back!”.
Het is niet zo dat de Stones zich altijd geassocieerd voelden met de protestcultuur die via de hippies en de vredesbeweging een gezicht kreeg, al rond 1970 konden we de uitspraak van hun noteren dat ze dat achteraf eigenlijk maar flauwekul vonden. De bedrijfsfilosofie van de band is dat het voornamelijk om de muziek gaat zonder dat er een expliciete boodschap wordt uitgedragen. Dat de androgyne uitstraling op het podium en de uitgesproken seksueel getinte teksten een boodschap op zichzelf zijn ontging hun blijkbaar, maar als onderdeel van de jeugdcultuur heeft het zeker bijgedragen aan de veranderde perceptie van vooral jonge mensen ten aanzien van de maatschappij. Die invloed kun je glashard ontkennen, maar als groepen uit de conservatieve hoek je elpee’s ritueel verbranden gebeurt er toch echt wel wat. In die zin mag je rustig stellen dat de Stones als fenomeen een zekere kunstvorm vertegenwoordigden, als je daaronder begrijpt dat hun werk ethische en sociale onderwerpen raakte waarmee de publieke discussie werd aangeslingerd. Het feit dat voor Keith Richard het woord ‘art’ wat hem betreft een afkorting van Arthur was deed daar niks aan af.
Dat controversiële element raakte in de loop der jaren echter steeds verder op de achtergrond. Als voorhoede van de popcultuur, want er waren en zijn natuurlijk zoveel meer artiesten die met een niet-conformerende houding vooraan in de hitlijsten stonden, hebben zij laten zien waar dit hele fenomeen uiteindelijk naar afzakte: festivals en grootschalige optredens in stadions functioneren uitsluitend als uitlaatklep voor een bevolking die anderszins braaf voldoet aan de vereisten van een bestaan in door kapitalistische wetten gedomineerde wereld. Brood en spelen, het is het Romeinse circus van de moderne tijd, de heersende klasse is alleen onzichtbaarder geworden, maar in de kern is er niet zoveel verschil. De welvaart is in onze tijd echter zodanig uit de hand gelopen dat we niet eens meer doorhebben dat de aloude arbeidersverhoudingen nog steeds intact zijn. Wat begon met de vroege rock ’n roll van de jaren ’50 had echter de potentie dat bewustzijn aan te wakkeren en een nieuwe ethiek te vestigen die de verstikkende moraal van wat we maar even de oude kerk noemen kon vervangen. De muziek van Buddy Holly, Bill Haley & His Comets, Richie Valens en vele anderen was fris, sneller en opwindender dan de tot dan toe populaire jazz en met een heupwiegende Elvis Presley ook zeker meer sexy. Popmuziek overschreed telkens opnieuw de grens van sociale normen en deze elementen zijn altijd aanwezig gebleven, de provocerende androgynie van Marc Bolan, David Bowie en Mick Jagger was in dat licht bezien een natuurlijke evolutie van het draaiende heupwerk van Elvis, die tegen die tijd ook door de ouderen omarmd werd. Manlijkheid werd op die manier opnieuw gedefinieerd en in het verlengde daarvan ook de vrouwelijke tegenpool, zonder tekort te doen aan het wezenlijke verschil tussen de seksen, in tegenstelling tot de huidige tijd waarin het hebben van een identiteit onmiddellijk wordt afgestraft door een intolerante woke- en transgendercultuur.
DE VLOEK VAN DE COMMERCIE
Commercie is altijd een belangrijke factor geweest in de muziekindustrie, toch valt er vanaf die vroege jaren een tendens te bespeuren dat de belangrijkste impuls te vinden was in het zoeken naar eigenheid. Voor het eerst in de geschiedenis kreeg een jonge generatie in de na-oorlogse wereld de vrijheid en tijd om zich te verdiepen en zich de vraag te stellen of ze zich wel konden identificeren met de maatschappij waarin ze leefden. Frank Zappa had daar een interessante visie op en vertelde dat er in die begindagen ruimte was voor het experiment, ofwel de spontane ontwikkeling van de muziek werd niet bij voorbaat al gestuurd door financiële belangen. Het was allemaal nog nieuw, niemand wist welke kant het op zou gaan en degenen die de dienst uitmaakten waren sigaar-rokende, oudere mannen. Het waren ondernemers, mensen die wellicht de oorlog nog hadden meegemaakt en in de daarop volgende jaren van wederopbouw een zekere open blik hadden en niet vies waren van wat financieel risico. Ze hadden geen flauw idee wat die malle muziek nu eigenlijk betekende, maar in die decennia was er zoveel dat nieuw ontdekt werd en ze wilden wel de gok wagen door te investeren in die muziek. Zo bezien lag de balans meer bij de creativiteit van de muzikanten zelf die bepaalden wat er voor muziek op de plaat kwam en was er een relatief kleinere barrière tussen de maker en zijn publiek. In de muziekbusiness raakte die verhouding maker-publiek echter verstoord toen in plaats van de sigarenrokende durfal jonge hippies kwamen die zogenaamd verstand hadden van muziek. Het product van de muzikant werd steeds vaker onderworpen aan het oordeel van deze nieuwe generatie ceo’s en er is een parallel te trekken tussen het steeds commerciëler worden van de muziek en het verdwijnen van de dikke sigarenroker.
Een ander facet dat verdween met de komst van de moderne manager was een zeker idealisme. Het verhaal van Nick Drake, die ondanks de magere verkopen en zijn tegenzin om live op te treden toch telkens door zijn platenmaatschappij werd aangemoedigd om een nieuwe elpee op te nemen, zou in latere jaren ondenkbaar worden. We mogen Chris Blackwell van Island Records nog steeds dankbaar zijn dat hij bij de verkoop van zijn label aan Polygram bedongen heeft dat de muziek van Drake altijd in de schappen verkrijgbaar moest blijven. Blackwell geloofde in de muziek van Drake, die voortkwam uit een innerlijke overtuiging, en het is dit soort idealisme dat door de commercie tegenwoordig totaal verdrongen lijkt te zijn.
Als we het pad van de Rolling Stones volgen zien we deze ontwikkeling weerspiegeld in de historie van één enkele band. ‘Satisfaction’ was, geplaatst in de tijd, een krachtig statement dat het ongenoegen van veel jongeren aansprak en zo een hit kon worden vanwege de krachten die in de maatschappij sluimerden. Het nieuwe nummer ‘Angry’ is muzikaal op eenzelfde leest geschoeid met een supersimpele riff en een tekst die heel slim op één enkel woord steunt, maar het mist elke maatschappelijke relevantie. De subtiele swing van Charlie Watts is verdwenen en vervangen door een zware, vierkante beat die net zo goed uit een drumcomputer had kunnen komen. Alleen al van de muziek zelf spat de marketing er vanaf, het is uitstekend geschikt om je op de dansvloer eens lekker uit te schudden en de tekst bied je helemaal niets om ook werkelijk ‘angry’ over te worden. Het klinkt lekker, maar het gaat hier alleen nog maar om die aansprekende klank, je kunt het zo lekker agressief brengen terwijl het volstrekt ongevaarlijk blijft. Vergelijk dat eens met een eerder nummer als ‘Highwire’ dat onverbloemd kritiek uit op de Amerikaanse wapenhandel: “We sell ‘em missiles, we sell ‘em tanks / we give ‘em credit, you can call the bank / …. got no pride, don’t know whose boots to lick / we act so greedy, makes me sick, sick, sick”.
Met hun status hadden de Rolling Stones op hun waarschijnlijk finale plaat van alles kunnen doen, Keith verwoordde dat in het verleden zelf al eens met de opmerking ‘als we een scheet laten dan verkoopt ie nog poepgoed’, maar de al-omringende cultuur van commercie en verdienmodellen heeft uiteindelijk ook de rockers van weleer ingepalmd. Miljoenen dollars verdienen en maatschappelijk acceptabel worden doet inderdaad iets met mensen. Mick is nu zelf de man geworden waar hij zestig jaar geleden over zong: “… telling me more and more / about some useless information / supposed to fire my imagination”. Dezelfde lege marketing die hem destijds geen ‘satisfaction’ kon brengen beheerst hij nu zelf tot in de puntjes om een product aan de man te brengen dat qua muzikaliteit slechts aan de buitenkant lijkt op het voorgaande, maar verder elke context mist die vroeger werk een zekere betekenis verleende. Sterker nog, de video die Angry begeleidt is van een potsierlijk gehalte waarin een schaars gekleed stuk vlees ligt te kronkelen op een Amerikaanse slee die niet eens ergens naartoe gaat, een al te jonge actrice die niet eens bij benadering de uitstraling heeft die een Jerry Hall, Marianne Faithful of Anita Pallenberg in hun glorietijd hadden. In een tijd dat ‘Under my Thumb’ nog vol overtuiging (en met de typische Jagger-knipoog) gezongen kon worden en de strijd der seksen juist werd aangestipt konden vrouwen blijkbaar meer vrouw zijn dan in het huidige klimaat van conflictmijdend gedrag en haar doelloze motto van ‘iedereen is gelijk’, een cultuur van karaktermoord waarin dit beeld van een zielloze slet niet eens meer tot ophef leidt.
Blijkbaar is de ouderdom onmiskenbaar geworden en kozen ze ervoor niet zelf in beeld te komen, zoals ze nu zijn. De droom om eeuwig jong te blijven wordt hier pijnlijk duidelijk op een krampachtige manier langs virtuele weg in stand gehouden, maar het is een leugen die de vloek van de moderne techniek blootlegt: je kunt elke illusie creëren die je maar wilt zonder je af te hoeven vragen of het ook waar is. Er bestaat geen kunst om jong te blijven, wel een kunst om oud te worden, zei Toon Hermans eens. Wat de Stones nu doen staat dan ook mijlen ver weg van het experiment waar Frank Zappa het over had en als zodanig is de onbedoelde kunstvorm die de Stones toch eens waren afgezakt tot het niveau van de vermaaksindustrie die slechts gericht is op het behagen van de consument. Het is, anders gezegd, het equivalent geworden van het moderne supermarkt-voer: opgepimpt met alle trucs om het vooral smakelijk te laten zijn, maar de voedingswaarde nadert het nulpunt.
Over de auteur
Hielke de Boer heeft als Nederlandstalige singer/songwriter in het verleden veel opgetreden in het noordelijke uitgaanscircuit en was meermalen te beluisteren via lokale media. Daarnaast werkte hij meer dan dertig jaar in de financiële sector bij zowel internationaal opererende bedrijven als kleine sociaal-culturele instellingen. Zijn columns betrekken de maatschappelijke ontwikkelingen in een context van geopolitiek, culturele verschijnselen en historische achtergronden.